dinsdag 27 juli 2010

Fwd: start with models



---------- Forwarded message ----------
From: edward <shalemseken@casema.nl>
Date: 2010/7/27
Subject: start with models
To: edward <shalemseken@casema.nl>


For Today --

 

Further on, clear-cut directions are given showing how we recovered.

These are followed by more than a score of note personal experiences.
Each individual, in the personal stories, describes in his own language

and from his own point of view the way he established his relationship

with God. These give a fair cross section of our membership and a

clear-cut idea of what has actually happened in their lives.

 

-- Alcoholics Anonymous, page 29

 

*****************************************************************************************

 

Example isn't another way to teach, it is the only way to teach.

 

-- Albert Einstein

 

*****************************************************************************************

 

In every art beginners must start with models of those who have

practiced the same art before them. And it is not only a matter of

looking at the drawings, paintings, musical compositions, and poems

that have been and are being created; it is a matter of being drawn

into the individual work of art, of realizing that it has been made by a

real human being, and trying to discover the secret of its creation.

 

-- Ruth Whitman

 

 

 

To unsubscribe from future mailings, please Reply with the word "unsubscribe" in the Subject line

 




--
Met vriendelijke groet,

Richard van den Ende
richard@readyforchange.nl
Postbus 267
3000 AG Rotterdam
M: +31 (0)642014724
T: +31 (0)887323942
F: +31 (0)887323911
                
www.readyforchange.nl

Skype richard.van.den.ende
http://nl.linkedin.com/in/richardvandenende
http://www.twitter.com/jipengijs
Want us to meet? Check http://tungle.me/ready



wetenschap:“Verslaving is een ziekte”

Bijzonder hoogleraar Cor de Jong, arts en psychotherapeut, doet onderzoek naar chronisch verslaafden. Hij noemt verslaving een hersenziekte. Onlangs hield hij zijn oratie.

Is verslaving meer dan ooit een probleem?
“Ja, het wordt minder geaccepteerd in onze maatschappij, terwijl het gebruik alleen maar toeneemt. We hebben een miljoen alcoholverslaafden per jaar, 350.000 van hen drinkt meer dan 12 consumpties per dag, dat zijn twee volle flessen wijn. We hebben daarnaast 4 miljoen rokers, 30.000 heroïneverslaafden en bijna 50.000 cocaïneverslaafden. En we zijn minder tolerant tegenover al die mensen. We voeren bijvoorbeeld meer dan voorheen debatten over wanneer kinderen alcohol mogen drinken en over de aanpak van junks.”

Waarom is verslaving een hersenziekte?
“Bij een alcoholist zijn alle prikkels gericht op het middel: hij ziet alle kroegen in de stad, bij het zien van zomaar een leeg glas denkt-ie al aan het middel. Niet-verslaafden kunnen hun bevrediging uitstellen. Studenten zien die bul wel aan het einde van de studie, maar hebben over het algemeen geduld genoeg om daarop te wachten. Bij verslaafden moet dat glas of die shot nu en wel meteen. Dat gedrag wordt door de hersenen gestuurd.”

Spelen de genen een rol?
“Er bestaat wel zoiets als genetische kwetsbaarheid. Het bekendste voorbeeld is dat Aziaten alcohol niet goed af kunnen breken. Het enzym dat daarvoor zorgt, werkt bij hen niet. We zijn nog op zoek naar andere genetische factoren die een rol spelen. We weten dat sommige mensen alcohol sneller kunnen afbreken dan anderen. Zij kunnen heel veel alcohol drinken zonder misselijk te worden. Ikzelf begin al na drie biertjes in slaap te vallen. Dat is ideaal, want dan loop je minder risico dat je snel verslaafd wordt.”

Hoe moeten verslaafden behandeld worden?
“Dat verslaving een ziekte is, moet het leidende motief zijn van waaruit de hulpverlener werkt. De hulpverlener die zegt: jouw verslaving komt door die vervelende rotmaatschappij, moet een andere baan zoeken. Chronisch verlaafden zullen chronisch verslaafd blijven en dat moet wel een plek in hun leven krijgen. Ik sprak vorige week een verslaafde vrouw van 35 jaar die ik op haar achttiende ook al tegenkwam in de hulpverlening. Die vrouw heeft nooit een normaal maatschappelijk leven kunnen leiden. Hoe gaat ze om met de wetenschap dat ze een groot deel van haar leven heeft verprutst? Daar moet een behandelaar gevoelig voor zijn.”

Gebeurt dat nu niet?
“Professionals doen hun stinkende best. Maar de zorg is nu eenmaal overgeorganiseerd. Een verslaafde krijgt dan die dokter, dan die verpleegkundige. Er moeten duidelijke richtlijnen komen voor de behandeling. Je moet bijvoorbeeld de tijd nemen om verslaafden goed lichamelijk te onderzoeken. En het initiatief daartoe moet bij de dokter liggen. Want verslaafden hebben wel veel lichamelijke gebreken maar ze zullen daar niet snel over reppen. Een verslaafde is alleen maar bezig met zijn volgende shot of glas en niet met het feit dat z’n voeten kapot zijn. Verder moet je verslaafden ook helpen bij zoiets als financiën en het zoeken naar een woning.”

Wat kan de wetenschap doen?
“De wetenschap moet bijdragen aan de verbetering van de behandeling. Ik wil dat datgene wat in de behandelkamer gebeurt, onderwerp van studie wordt. Ik vind dat in de wetenschap te weinig geluisterd wordt naar prangende vragen uit de praktijk. Een belangrijke vraag voor een behandelaar is natuurlijk: werkt het wat ik doe? Dus wetenschappers: onderzoek de effecten van de behandelingen. Ik zeg niet dat het nu niet gebeurt, maar het zou veel beter kunnen.”/MZ

zondag 1 november 2009

The Medical View on A.A.

Since Dr. Silkworth’s first endorsement of Alcoholics Anonymous, medical societies and physicians throughout the world have set their approval upon us. Following are excerpts from the comments of doctors present at the annual meeting* of the Medical Society of the State of New York where a paper on A.A. was read:

Dr. Foster Kennedy, neurologist: “This organization of Alcoholics Anonymous calls on two of the greatest reservoirs of power known to man, religion and that instinct for association with one’s fellows . . . the ‘herd instinct.’ I think our profession must take appreciative cognizance of this great therapeutic weapon. If we do not do so, we shall stand convicted of emotional sterility and of having lost the faith that moves mountains, without which medicine can do little.”

Dr. G. Kirby Collier, psychiatrist: “I have felt that A.A. is a group unto themselves and their best results can be had under their own guidance, as a result of their philosophy. Any therapeutic or philosophic procedure which can prove a recovery rate of 50% to 60% must merit our consideration.”

Dr. Harry M. Tiebout, psychiatrist: “As a psychiatrist, I have thought a great deal about the relationship of my specialty to A.A. and I have come to the conclusion that our particular function can very often lie in preparing the way for the patient to accept any sort of treatment or outside help. I now conceive the psychiatrist’s job to be the task of breaking down the patient’s inner resistance so that which is inside him will flower, as under the activity of the A.A. program.”

Dr. W. W. Bauer, broadcasting under the auspices of The American Medical Association in 1946, over the NBC network, said, in part: “Alcoholics Anonymous are no crusaders; not a temperance society. They know that they must never drink. They help others with similar problems . . . In this atmosphere the alcoholic often overcomes his excessive concentration upon himself. Learning to depend upon a higher power and absorb himself in his work with other alcoholics, he remains sober day by day. The days add up into weeks, the weeks into months and years.”

Dr. John F. Stouffer, Chief Psychiatrist, Philadelphia General Hospital, citing his experience with A.A., said: “The alcoholics we get here at Philadelphia General are mostly those who cannot afford private treatment, and A.A. is by far the greatest thing we have been able to offer them. Even among those who occasionally land back in here again, we observe a profound change in personality. You would hardly recognize them.”

The American Psychiatric Association requested, in 1949, that a paper be prepared by one of the older members of Alcoholics Anonymous to be read at the Association’s annual meeting of that year. This was done, and the paper was printed in the American Journal of Psychiatry for November 1949.

(This address is now available in pamphlet form at nominal cost through most A.A. groups or from Box 459, Grand Central Station, New York, NY 10163, under the title “Three Talks to Medical Societies by Bill W.”—formerly called “Bill on Alcoholism” and earlier “Alcoholism the Illness.”)

Verslaving is geen ziekte

Door: Chip Huisman
Verslaving wordt als ziekte beschouwd, en een ziekte moet je genezen. Maar de wetenschappelijke onderbouwing van dit idee is uiterst twijfelachtig. En de effectiviteit van drugshulpverlening is niet aangetoond. De verslavingszorg kan beter afzien van het ziektebegrip en inzetten op beleid dat omgaat met het probleem.

De Britse psychiater en schrijver Theodore Dalrymple stelt in zijn boek Drugs. De mythes en de leugens (2006) dat het grote onzin is om te denken dat verslaving een ziekte is. Verslaving is volgens hem een kwestie van slechte moraal. Dalrymple plaatst zichzelf daarmee in de Engelse denktraditie van het ameliorisme, waarvan het kernprincipe is dat de oplossing van een sociaal probleem begint bij het hervormen van het individu. Anders gezegd: blaming the victim. Dalrymple vindt de verslavingszorg ook een onzinnige ineffectieve bureaucratie, die erbij gebaat is dat de verslaafde verslaafd blijft – dat houdt de branche in leven. Dit soort aantijgingen vindt de Nederlandse verslavingszorg niet leuk, en kort na Dalrymple’s boekpromotietour door Nederland volgde in november 2006 in NRC Handelsblad een repliek bij monde van Cor de Jong, hoogleraar verslavingszorg aan de Radbout Universiteit. Dalrymple zou een borrelpraat verkondigende charlatan zijn. Volgens De Jong is Dalrymple’s betoog gebaseerd op verouderde en niet-wetenschappelijke kennis. De Jong geeft terecht aan dat de onderbouwing van Dalrymple’s beweringen zowel wetenschappelijk, moreel als logisch veelal kant noch wal raken. Daar voegt hij aan toe dat er tegenwoordig binnen de Nederlandse verslavingszorg ‘evidenced-based medicine’ wordt bedreven. Wat dit precies inhoudt en wat het effect hiervan is, verzuimt hij te vermelden. Misschien is dat niet zo vreemd, omdat het effect van behandeling in de Nederlandse verslavingszorg op z’n zachtst gezegd onduidelijk is. Zo is er bijvoorbeeld geen één verslavingszorginstelling in Nederland die iets over slagingspercentages of effectiviteit van behandelingen meldt op haar website en/of in haar jaarverslagen. De meeste jaarverslagen spreken over productiviteit, kwaliteitscontrole, personeelsbeleid en financiële gezondheid. Ook het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) en het Trimbos-instituut blijven in gebreke als het gaat om harde cijfers. Het LADIS rapporteert alleen over cliëntkenmerken van de ambulante verslavingszorg. Een opvallend feit in een van hun factsheets is dat 50 procent van de cliënten zogenoemde draaideurcliënten zijn. Niet echt een positieve indicator voor de effectiviteit van behandeling. Het rapport Hulp bij probleemgebruik van drugs van het Trimbosinstituut uit 2004 (met een follow-up in 2006) stelt dat er geen medicijnen zijn tegen verslaving of vervangers zijn voor cannabis, amfetamine en cocaïne. Een methadonbehandeling heeft een aantal positieve effecten, maar niet als resultaat dat het heroïnegebruik wordt gestaakt. Verder blijkt dat motivatieverhoging de bereidheid versterkt om interventies te ondergaan en vol te houden, maar het effect van de uiteindelijke interventies wordt niet vermeld. Verreweg de meeste interventies hebben betrekking op care en scoren matig. Er is eigenlijk maar één cure -interventie die redelijk scoort en dat is Multidimensional Family Therapy (MDFT, een soort gezinstherapie) bij adolescenten die cannabis gebruiken. In heel het rapport wordt niet over de duur van het effect gesproken en blijken de successen in de VS te zijn behaald. Je zou haast gaan denken dat effectiviteitscijfers er misschien helemaal niet zijn. Een sterke aanwijzing hiervoor is het project Resultaten scoren van GGZ Nederland, dat liep van 1997 tot 2003. Het doel hiervan was tweeledig: ‘zowel het verbeteren van de kwaliteit van het bestaande aanbod als het in gang zetten van innovatieve ontwikkelingen op het gebied van preventie en cure en care, in de verslavingszorg’ (GGZ Nederland 2004, p. 9). De gehele verslavingszorgsector in Nederland deed mee aan dit project, en had daarvoor volgens het rapport een goede reden: ‘Het professionele gehalte van de interventies die door de instellingen worden ingezet, laat te wensen over. Door onder meer professor dr. Wim van den Brink is een overzicht opgesteld van evidence-based effectieve interventies en een tweede lijst met aantoonbaar ineffectieve interventies. Vastgesteld wordt dat kennis hiervan bij de professionals binnen de instellingen ontbreekt en dat de aantoonbaar ineffectieve interventies op ruime schaal door de medewerkers worden ingezet. Meer algemeen wordt vastgesteld dat er veel meer wetenschappelijke onderbouwing van het werk moet komen. De sector kan dan een beter antwoord geven op kritische vragen over de effectiviteit en doelmatigheid van de diensten die zij leveren’ (GGZ Nederland 2004, p. 7).

De commerciëlen
Ondanks de sterke trend van professionalisering en evidencebased werken in de verslavingszorg is de effectiviteit dus op z’n minst twijfelachtig. En zoals duidelijk blijkt uit het Trimbos-rapport gaat het meer om care dan om cure . Dat is des te vreemer, omdat er tegenwoordig wordt gepleit voor meer marktwerking in de zorg zodat de cliënt wat te kiezen heeft. Daarvoor moet je toch kunnen vergelijken, en dat kan nu niet. Is Brijder Verslavingszorg beter dan de Jellinek of Novadic-Kentron? En hoe kun je als verslavingszorginstelling dan de concurrentie aangaan met de opkomende commerciële klinieken? De commerciëlen bieden veelal het Minnesota Model (MM) aan. Dit is een gepimpte versie van het twaalfstappenplan van de Anonieme Alcoholisten (AA), waarbij het kernidee is dat men moet erkennen dat men lijdt aan de ziekte verslaving. Men is dus slachtoffer, en je overgeven aan een hogere macht is een voorwaarde voor herstel. MM-aanbieders ontkennen dat dit God zou moeten zijn (iets wat in de strikte AA-doctrine wel het geval is). Volgens hen gaat het om de spirituele kant van de mens. Ondanks deze nuance blijft het opmerkelijk om spiritualiteit op te dringen als voorwaarde voor effect van een medische behandeling. Van MM is de effectiviteit overigens ook nooit goed aangetoond (Chiauzzi en Liljegren 1993). Binnen de wetenschappelijke literatuur, die altijd ambivalent is, is er slechts één artikel te vinden dat spreekt over een mild positief effect bij jongeren dankzij MM (Winters, Stinchfield e.a. 2000). De bekendste aanbieders van commerciële zorg in Nederland zijn Smith & Jones en Castle Craig. Beide bieden MM aan en suggereren op hun websites effectieve behandeling. Smith & Jones claimt zelfs hoge succespercentages. Wat effectieve behandeling en hoge succespercentages inhouden, blijft onvermeld.

Verslaving als ziekte
De verslavingszorg gaat uit van het idee dat verslaving een ziekte is. Een ziekte die wordt veroorzaakt door een (deels genetische) neuro-chemische en/of gedragsmatige stoornis die mensen vatbaarder maakt voor een psychische en/of lichamelijke afhankelijkheid van een psychotrope stof, ofwel een stof die de gemoedstoestand of geestelijke functies verandert. Volgens Dalrymple is de verslavingszorg ineffectief omdat verslaving geen ziekte is, maar een moreel probleem betreft. Hiermee gaat hij, zij het vanuit een andere hoek, samen met de reguliere verslavingszorg voorbij aan het gegeven dat het stoppen van gebruik zonder hulp eerder regel dan uitzondering is. Van alle mensen die stoppen met roken doet 90 procent dit zonder enige vorm van hulp (Peele 1989). Van mensen met een alcoholprobleem stopt 65 tot 85 procent binnen drie jaar na diagnose, ook zonder hulp (De Bruijn, 2005). Twee derde van de heroïnegebruikers stopt rond het 37e levensjaar (Winick, 1966; Biernacki 1986; Prins 1995). En driekwart van de regelmatige cannabisgebruikers stopt het gebruik op een gegeven moment (Korf 2006). Dus zelfs als er effectieve behandeling is binnen de verslavingszorg, blijft de vraag: hoe toon je aan dat dit effect niet slechts een natuurlijk ‘herstel’ is?

De repliek van De Jong op Dalrymple laat de indruk achter dat er in wetenschappelijke kringen geen discussie is over het ‘verslaving als ziekte’-idee. Dit is onjuist. Op dit moment is het medische ziektemodel verreweg dominant, zo dominant dat het voor veel experts een vanzelfsprekendheid is geworden. Maar er zijn ook onderzoekers die hier heel anders over denken. Zij komen met een aantal fundamentele kritieken. Ten eerste is er een filosofisch-ethische kritiek die onder andere voortkomt uit de antipsychiatrie van Thomas Szasz. Het kernidee hierbij is dat afwijkend gedrag zoals verslaving niet in medische termen te vatten is. Kanker is een ziekte, verslaving is een gedrag. Verslaving als ziekte labelen is volgens deze redenering een morele daad en het behandelen ervan is vergelijkbaar met religieuze bekering. Hierbij wordt uitgegaan van een sterk libertair idee dat verslaving een keuze is. Ook een ‘slechte’ keuze is een keuze waar mensen recht op hebben (Schaler 2000). Daarnaast is er een meer kennissociologische kritiek. Hierbij wordt gekeken naar de herkomst van het idee van verslaving als ziekte. Deze invalshoek laat zien hoe de visie op middelengebruik varieert door de tijd heen en op verschillende plaatsen in de wereld. Wat vroeger geen probleem was, is nu een ziekte. Of andersom: homoseksualiteit werd in Nederland veertig jaar geleden als ziekte gezien en nu als lifestyle . Deze visie deelt de kritiek met de antipsychiatrie dat verslaving een sociale constructie is die is ingegeven door morele overwegingen. Ook is er uit wetenschapmethodische hoek kritiek op het ‘verslaving als ziekte’-idee. Zo stellen critici dat medische ideeën over verslaving zijn ontwikkeld in klinische settings en niet generaliseerbaar zijn naar de gehele populatie (Cohen en Cohen 1984). Er zijn ook vragen over de betrouwbaarheid van zelfrapportages van gebruikers (Davies 1992) waarop het ‘verslaving als ziekte’-idee is gebaseerd. De gebruiker kan de oorzaak van zijn gedrag wel toeschrijven aan de verslavende werking van een stof, waarvan hij denkt ziekelijk afhankelijk te zijn, terwijl misschien een heel andere, meer diepere psychologische oorzaak veel relevanter is. Het ‘verslaving als ziekte’-idee is deels gebaseerd op experimenten met ratten. Daaruit blijkt dat deze dieren dankzij de verslavende werking drugs prefereren boven voedsel. Deze experimenten worden echter onder zulke extreme en onnatuurlijke omstandigheden uitgevoerd dat de vertaling naar ratten in het wild, laat staan naar menselijk gedrag, amper serieus te nemen is. De Canadese psycholoog Bruce Alexander toonde al in 1981 met zijn Ratpark-studies overtuigend aan dat ratten in een meer natuurlijke omgeving drugs gewoon links laten liggen. Helaas is deze studie in de vergetelheid geraakt. Daarbij komt dat een rat een fundamenteel ander wezen is dan een mens. Of zoals een van ’s werelds vooraanstaande neurobiologen, de Stanford Universityprofessor Robert Sapolsky, het eens verwoordde: ‘If a rat is a good model for your emotional life, you’re in big trouble.’ In 2001 verklaarde het wereldwijd gezaghebbende Amerikaanse National Institute on Drug Abuse (NIDA) bij monde van haar toenmalige directeur Alan Leshner dat met dank aan hersenscanonderzoek het nu duidelijk was dat druggebruik hersenstructuren verandert, waardoor een onomkeerbaar proces van verslaving ontstaat (Leshner 1997; Peele 2003). Dit zou het onomstotelijke bewijs zijn dat verslaving een medische aandoening was. Na zijn aftreden kwam Leshner terug op deze bevindingen (Peele 2003). De met funcional Magnetic Resonance Imaging (fMRI) waarneembare hersenactiviteiten in correlatie met druggebruik kwamen sterk overeen met die van andere compulsieve gedragingen. Een fMRI-scan maakt geen onderscheid tussen een toegewijde chips-eter of een crack-roker. Wat een fMRI-scan aangeeft, is sterk afhankelijk van de interpretatie van de onderzoeker. Het is als kijken naar een onscherpe foto; is het nou m’n oma of Fidel Castro? Een ander probleem vormt het onderzoek naar een genetische basis voor verslaving. Hoewel veel verslavingen op elkaar lijken, zijn er toch te veel verschillen om dit enkelvoudig toe te schrijven aan één ‘verslavingsgen’ of zelfs aan een constellatie van genen, want zover zijn we nog lang niet. Zou één gen zo’n enorm wijd scala aan verschillende gedragen kunnen verklaren als alcoholisme, te veel gokken, gamen, compulsief winkelen, roken, of workaholisme? (zie Fingarette 1988; Reinarman 2005)

Wel een probleem
Met deze kritieken in het achterhoofd is het misschien niet raar dat de verslavingszorg met haar medische definities nauwelijks aantoonbaar effect scoort. Als iets geen ziekte is, is het ook niet geneesbaar. Natuurlijk is verslaving wel een probleem, maar het is een complex probleem. Het sterk geprotocolleerde werk in de verslavingszorg, onder het mom van ‘evidenced-based medicine’, laat evenwel geen ruimte voor erkenning van deze complexiteit. Dit probleem wordt nog eens duidelijk in het programma Verslaving van ZonMW en NWO met het statement: ‘verslavingszorg is maatwerk’ (ZonMw 2005, p. 12). Maar het is wel geprotocolleerd maatwerk, ook wel ‘stepped care’ genoemd (geen cure dus). Volgens dit rapport is het zo dat zelfs bij de meest effectieve behandelingsvormen de terugval toch groot is (p. 55). De verslavingzorg in Nederland zou beter af zijn als ze het ziektebegrip laat vallen. In plaats van te zoeken naar een oplossing (genezing dus) voor het probleem, kan zij beter werken aan beleid dat is gericht op omgang met het probleem. Het ironische is dat de Nederlandse verslavingszorg dat nu voor een deel al doet, het zit zelfs in haar naam: verslavings zorg , en geen verslavings genezing . Er is meer sprake van care dan van cure . Maar daarnaast bestaat nog steeds de misvatting dat verslaving een niet context gebonden fenomeen is, dat als zodanig moet worden behandeld. Sociologisch en psychologisch bezien is dit een gotspe. Verslaving is geen gebroken been dat door goede behandeling geneest, ondanks dat je je baan verliest, je huis uit wordt gezet, in een echtscheiding ligt en je kinderen niet meer mag zien. Dit medisch reductionisme helpt niemand. Verslaving is de prewetenschappelijke benaming voor bepaald normatief gelabeld gedrag dat samenhangt met een complex van talloze andere gedragingen en sociale interdependenties. Gedrag verandert voortdurend, en verdwijnt vaak zelfs als de constellatie van andere gedragingen en sociale interdependenties verandert. Verreweg de meeste mensen gaan door periodes heen waarbij een bepaald gedrag extreem en misschien schadelijk is, dat hoort nu eenmaal bij het leven. Dus als we iets aan verslaving willen doen (bij de extreme gevallen), dan heeft een pil geen zin. We zullen ons moeten richten op de sociale structuren waarin mensen zich bevinden. En dit is een heel zware opgave. Crackgebruik in Amerika komt primair voor in zwarte getto’s en nauwelijks in witte buitenwijken (Reinarman en Levine 1997). Van de Nederlandse dak- en thuislozen gebruikt 52 procent cannabis (Nationale Drug Monitor 2006). Dit zijn geen gegevens die je zomaar verandert.

Chip Huisman is als promovendus verbonden aan de Amsterdamse School voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek (ASSR) aan de Universiteit van Amsterdam en was vijf jaar lang werkzaam in de verslavingszorg.

donderdag 27 augustus 2009

Er is bijna geen individu dat niet is geraakt door de verslaving van een naaste

Het misbruik van stimulerende middelen en verslaving komt voor in alle lagen van de bevolking in vergelijkbare proporties. Studies in Amerika wijzen uit dat ongeveer 13% van de bevolking afhankelijk is geweest van alcohol op één moment in hun leven. Een recent onderzoek door het National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism wees uit dat een levenslange overheersende alcoholafhankelijkheid zich voordoet bij 13,3% van de bevolking en bij 4,4% tijdens 12 maanden. Ongeveer 6% van de bevolking ondervind een afhankelijkheid van andere drugs. Ondanks dat er verschillen zijn in deze cijfers in verschillende landen, afhankelijk van lokale instellingen, het voor handen zijn van verscheidene soorten drugs, het bestaan van een algemene kennis mbt alcohol en drugs en de wettelijke voorschriften wat betreft stimulerende middelen; in de westerse wereld ligt het dicht bij elkaar.
Door de schadelijke effecten van het misbruik van stimulerende middelen en verslaving op zowel emotioneel, psychologisch, sociaal, economisch als spiritueel vlak, zullen deze personen zich vaak wenden tot een coach of een ander soort professional voor hulp bij één of meerdere van deze gebieden. Daarom is het ook van groot belang dat coaches zich bewust zijn van de tekenen en symptomen van het misbruik van stimulerende middelen, een begrip van wat verslaving inhoud en uitgerust zijn met een goed netwerk waar zij cliënten met verslavingsproblematiek aan kunnen doorverwijzen en deze cliënten kunnen worden geholpen met op verslaving toegespitste behandelmethoden.
Afgezien van cliënten met afhankelijkheidsproblemen, zullen coaches ook vaak cliënten aantreffen wiens levens worden beïnvloed door de afhankelijkheidsproblemen van een partner, ouder, kind of collega. Geschat wordt dat iemand met een afhankelijkheidsprobleem op z’n minst zes mensen in zijn omgeving sterk en vaak schadelijk beïnvloed. Er is bijna geen enkele individu die niet is geraakt door de verslaving van een naaste.
Ook is aangetoond dat er een sterk genetisch component meespeelt in het ontwikkelen van een verslaving. Hierdoor komt het vaak voor dat families over meerdere generaties, een geschiedenis van verslaving hebben en de daarbij horende, vaak traumatische, ervaringen.
Aangezien er nog steeds een groot taboe rust op verslaving, komt het vaak voor dat de verslaafden zelf en de directe omgeving, de verslaving verhult met een stilzwijgen. Het wordt vaak een publiek geheim, de zogenaamde ‘olifant in de kamer’, waarvan iedereen zich bewust is, maar tegelijkertijd het onderwerp vermeid. Het wordt nog steeds gezien als iets om zich voor te schamen als men zelf, of een naaste, een afhankelijkheidsprobleem heeft en het probleem blijft daardoor in gehuld in leugens en geheimen.
Dit komt voornamelijk door het beeld dat men heeft van een alcoholist (dakloze oude man op een bankje in het park met een fles whisky in zijn handen) of dat van een verslaafde (de onverzorgde, tandloze junkie op de Wallen, die bedelt om geld). Hierdoor is het geen verassing dan mensen met een afhankelijkheidsprobleem en hun naasten hiermee niet geassocieerd willen worden. De realiteit van verslaving ligt ver van deze stereotypes af. De meerderheid van mensen met verslavingsproblemen hebben voor het oog van de buitenwereld alles vaak keurig op orde; een baan, een huis en een gezin.
Het is erg goed mogelijk dat coaches te maken krijgen met cliënten die juist door hun achtergrond hun verslaving niet onder ogen willen zien, omdat zij bang zijn voor het stigma dat hiermee gepaard gaat. Deze moeilijke factor wordt ook nog ondersteund door een ander aspect van verslaving: ontkenning. Naast de angst voor stigmatisering, verbergen verslaafden de realiteit van hun probleem vaak voor zichzelf en hun omgeving. Het gevoel van geluk en euforie, die in eerste instantie wordt geassocieerd met het stimulerende middel waaraan de persoon is verslaafd, is zo bevredigend dat de verslaafde geest er alles aan zal doen om het gebruik te verdedigen en beschermen. Zelfs als het naar iedere buitenstaander duidelijk is dat het stimulerende middel grote problemen veroorzaakt voor de gebruiker.
Dus zelfs als een cliënt met afhankelijkheidsproblemen naar een coach gaat voor hulp, zal de cliënt er hoogstwaarschijnlijk alles aan doen de connectie tussen de problemen die zij ondervinden en het stimulerende middel dat zij gebruiken volledig te ontkennen en maskeren.
Het probleem voor de coach ligt initieel bij de diagnose. Hoe ziet men dat een cliënt een afhankelijkheidsprobleem heeft? Om hier een duidelijk antwoord op te geven is het noodzakelijk een goed begrip te hebben van de definitie van afhankelijkheidsproblemen en de ziekte van verslaving zelf.
Het is in de laatste jaren bewezen dat verslaving een hersenafwijking is. Recente vooruitgangen in de medische wereld hebben aangegeven dat er duidelijke verschillen zijn in de hersenfunctie van verslaafde en niet verslaafde hersenen.
Sinds de ontwikkeling van Positronemissietomografie (PET) en functionele MRI zijn neurochemisten erin geslaagd de functies van levende menselijke hersenen te onderzoeken. Dit heeft duidelijke verschillen weergegeven in de stimulus-response patronen en in de beslissingsactiviteiten tussen de hersenen van verslaafden en niet verslaafden.
Deze verschillen komen voor op twee plaatsen in de hersenen: in het beloningssysteem en in de hersenschors
De neurochemie die hoort bij het gebruik van drugs en verslaving is complex. Desondanks hebben alle verslavende drugs één ding met elkaar gemeen: zij produceren een gelukkig makend gevoel bij de gebruiker, een zogenoemde high. Al deze drugs stimuleren het beloningssysteem in de hersenen en de dopamine aanmakende neurotransmitters die zich daarin bevinden. Dopamine wordt normaalgesproken door de hersenen afgegeven als reactie op stimuli als eten en seks, maar dus ook bij het gebruik van stimulerende middelen als drugs en alcohol. Stimulerende middelen die het beloningssysteem activeren worden positief versterkt – dat wil zeggen dat het plezierige effect dat wordt beleefd door de gebruiker, aanzet tot het herhalen van het gebruik. Wanneer de versterking van het beloningssysteem abnormaal wordt en de gebruiker compulsief drugs zoekend gedrag vertoond, is de daadwerkelijke verslaving een feit. Het probleem wordt versterkt doordat de gebruiker tolerantie opbouwt in verloop van tijd. Dit gebeurd tevens door de reductie van dopamine receptoren. De gebruiker heeft steeds meer nodig om het gewenste effect te bereiken en zal ontwenningsverschijnselen vertonen als deze geen drugs meer voor handen heeft of probeert te stoppen. Het over-gestimuleerde beloningssysteem is niet langer meer actief en hierdoor ontstaat een licht depressieve staat van zijn. Dit gevoel leidt vaak naar een terugval.
De hersenschors wordt verdeeld in specifieke functies. De verschillende gebieden verwerken informatie van onze zintuigen en maken het mogelijk dat wij zien, voelen, horen en proeven. Het voorste deel van de hersenschors is het denk centrum van de hersenen. Hiermee kunnen wij denken, plannen, problemen oplossen en beslissingen maken. Het effect van verslaving op de hersenschors zorgt ervoor dat de hersenen steeds minder in staat zijn de binnenkomende data van de zintuigen te interpreteren. Ook de kritische processen van het geheugen, analytisch vermogen en het maken van beslissingen, wordt beïnvloed.
Mensen wiens leven nadelig zijn beïnvloed door de effecten van alcohol en drugs gebruik, kunnen in twee categorieën worden verdeeld: Degenen die stimulerende middelen misbruiken en degenen die afhankelijk zijn van stimulerende middelen. Van deze twee categorieën is de eerste milder en minder schadelijk, maar zal in verloop van tijd kunnen veranderen in de tweede, meer schadelijke diagnose. De eigenschappen van deze twee fases, zoals die zijn gedefinieerd door de DSM-IV (het classificatie systeem van de American Psychiatric Association (APA), het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders), zijn als volgt vastgelegd:
Misbruik van stimulerende middelen
(1 of meerdere keren in een periode van 12 maanden)
• Terugkerend gebruik dat leidt tot het niet kunnen volbrengen van taken op werk, school en thuis.
• Terugkerend gebruik in psychisch gevaarlijke situaties.
• Terugkerende drugs of alcohol gerelateerde juridische problemen
• Doorgaan met gebruik ondanks hardnekkige en terugkerende sociale problemen veroorzaakt door stimulerende middelen
Afhankelijkheid van stimulerende middelen
(3 of meerdere keren in een periode van 12 maanden)
• Tolerantie (toename in hoeveelheid en afname in effect)
• Karakteristieke ontwenningsverschijnselen. Stimulerende middelen nemen om ontwenningsverschijnselen te verlichten.
• Meer nemen van stimulerende middel en over een langere periode dan voorgenomen.
• Aanhoudende drang om te stoppen en herhaaldelijke onsuccesvolle pogingen om te stoppen
• Veel tijd besteed aan het krijgen, gebruiken en herstellen van drugs
• Belangrijke sociale, beroeps of recreatieve activiteiten worden voor een deel of geheel opgegeven
• Aanhoudend gebruik ondanks de wetenschap van de consequenties
In het verloop van een proces met een cliënt, kan een coach aanwijzingen krijgen door het gedrag of door uitspraken van de cliënt, ondanks het fenomeen ontkenning en de angst voor stigmatisering. Zulke aanwijzingen kunnen zijn:
• Fysiek: rillingen, alcohol lucht, zweten, gewichtsverlies, neus ophalen, fysieke aftakeling
• Emotioneel: toenemende agressie, angsten, burnout, ontkenning, depressie, paranoia.
• Gedrag: excessief praten, moeite met coördinatie, snel geïrriteerd, afname van energie, snel afgeleid, niet gemotiveerd.
Coaches die deze of andere symptomen herkennen in hun cliënten moeten voorzichtig zijn in het bespreekbaar maken van alcohol of drugsgebruik van de cliënt. Dit voornamelijk om defensief gedrag en ontkenning niet aan te wakkeren. Coaches moeten vertrouwen op de therapeutische relatie die zij inmiddels met de cliënt hebben opgebouwd en de cliënt aanmoedigen zelf te vertellen over hun alcohol en/of drugsgebruik.
Komt de cliënt er zelf niet uit, zijn er diverse manieren om te testen in hoeverre de cliënt een afhankelijkheidsprobleem heeft. Voorbeelden hiervan zijn o.a. de AUDIT, MAST en DAST test. Deze zijn wetenschappelijk getest en gekeurd op grote bevolkingsgroepen en geven daardoor accurate diagnoses mbt het gebruik en misbruik van stimulerende middelen.
Coaches die er voor kiezen deze weg te bewandelen, moeten getraind worden in het gebruiken van deze instrumenten en de interpretatie ervan. Ongetrainde coaches zouden hun cliënten beter kunnen doorsturen naar verslavingscounselors om deze tests af te nemen. Doorgaans worden coaches niet opgeleid tot het werken met mensen met afhankelijkheidsproblemen en het is dan ook sterk aan te raden de cliënt door te verwijzen naar instellingen die hierin zijn gespecialiseerd. Mede omdat er weinig vooruitgang zal worden geboekt in andere problemen, zolang de verslaving niet wordt aangepakt.
Dit is echter in tegenstelling tot wat een cliënt vaak zal zeggen: dat het misbruik van stimulerende middelen een gevolg is van andere problemen. Dit is een gebruikelijke uiting van ontkenning en klinische ervaring leert dat het tegendeel doorgaans het geval is. Het onvermogen om om te gaan met de uitdagingen van het leven is een resultaat, niet een oorzaak, van afhankelijkheidsproblemen.

Geschreven door Nick Gill – Senior Counselor bij privekliniek ‘Ready for Change’ – Voor meer informatie en trainingen over dit onderwerp kunt u kijken op de website: www.readyforchange.nl

woensdag 22 april 2009

Apotheek Hoeven helpt bij slaappil-verslaving

HOEVEN - De apotheek in Hoeven helpt mensen op een simpele manier van hun slaappil-verslaving af. Patiënten krijgen hun gebruikelijke merk medicijnen, maar de dosis wordt geleidelijk teruggebracht naar nul.
De werkzame stof wordt vervangen door suiker, maar de patiënt weet niet wanneer er geen slaapmiddel meer in zit. Pas na vier weken zonder echt medicijn belt apotheker Jan Sips zijn klanten op.

De afgelopen jaren werkte de methode bij tachtig procent van de patienten. Meer dan vijftig klanten van de apotheek zijn van de slaappillen af.


Ready For Change

zondag 19 april 2009

Chemie van Verslaving!

Het gebruik van genotsmiddelen is een existentiële behoefte van mensen, maar kan ook een probleem worden. Verslavingsstatistieken in Nederland laten een sterke groei in de consumptie zien. De verslavingszorg kan de groei nauwelijks aan en beleidsmakers lanceren tal van nieuwe plannen van aanpak. Maar wat is precies het wezen van verslaving? Waardoor wordt verslaving veroorzaakt? Waarom raakt de één wel verslaafd en de ander niet? Uit genetisch en neurobiologisch onderzoek blijkt steeds vaker dat bij de meeste vormen van verslaving sprake is van een chronische hersenziekte. Deze nieuwe inzichten hebben grote impact op de verslavingspreventie, hulpverlening en aansprakelijkheid, maar ook op het leven van verslaafden en hun zelfbeeld.

Uitnodiging
De recente publicatie ‘Chemie van verslaving. Over genen, hersenstofjes en sociale zwakte’, van Anja Krabben, Toine Pieters en Stephen Snelders, (respectievelijk journaliste en onderzoekers aan het VUmc) vormt voor Het Portaal aanleiding voor een inhoudelijk programma over de nieuwste inzichten in de wetenschap. Tijdens tafeldialogen en een debat wordt met u aan de hand van de onderzoeksresultaten getoetst in hoeverre deze van invloed zijn op preventie, hulpverlening en aansprakelijkheid.
Daarnaast nodigen wij u uit nog nader te onderzoeken vraagstukken omtrent genetische aspecten van alcohol- en drugsverslaving te benoemen. De uitkomsten van de middag worden aan de deelnemers, beleidsmakers en andere belanghebbenden toegestuurd.

Richard van den Ende Ready For Change